Het winterkoninkje

Het_winterkoninkje

Auteur
Stephen Moss

Vertaling
Robbert-Jan Henkes

Uitgave
ambo|anthos uitgevers 2019
212 pagina’s, 14 x 21 cm, harde omslag
ISBN 978 90 2634 979 9
€ 20,99

Oorspronkelijke uitgave
The Wren: A Biography
The Secret Life of Britain’s Most Common Bird
Square Peg 2018

Het winterkoninkje

een biografie

In de erfafscheiding met de weilanden van onze buren, een forse ligusterhaag met overweldigend geurende bloemen, zaten tal van vogeltjes. Ook kleine jantjes, winterkoningen, die hun nest o.m. in de klimop tegen onze korenmolen in Oud-Alblas maakten. Het waren, met huismussen en veldleeuweriken, de eerste vogels waar ik me als kind bewust van was.

Hoe klein ze ook zijn – dit vogeltje weegt evenveel als twee A4’tjes – winterkoninkjes behoren tot de meest succesvolle soorten ter wereld. Ze komen bijna overal (talrijk) voor. Hun oorsprong ligt in Noord-Amerika, vandaaruit hebben ze de aardbol gekoloniseerd. Er zijn zo’n negentig soorten, waaronder ‘onze’ Euraziatische winterkoning, die weer een kleine dertig ondersoorten telt. De minivogel kenmerkt zich door zijn korte bijna altijd omhoog staande wipstaart en zijn luide, sprekende zang.

Begrijpelijk dat zo’n bijzonder vogeltje in de loop der eeuwen buitengewoon veel belangstelling van mensen trok. Aristoteles schreef er al over, mogelijk gebaseerd op oude verhalen uit Mesopotamië. Tal van schrijvers, dichters en onderzoekers gebruikten hun meest poëtische woorden om dit ‘onderkruipseltje’ te beschrijven. Maar er waren ook lieden, met name in Ierland en omliggende streken, die op 26 december als een soort nieuwjaarsritueel deelnamen aan de Jacht op de Winterkoning, met een tragische afloop. Is inmiddels verboden.

Bij natuurboekenschrijver Stephen Moss zijn al heel wat veren op zijn hoed gestoken. Zo’n klein bruin veertje van een winterkoning zal niet opvallen, dus laten we hem voor dit boek dan maar een grote pluim geven. Want een bloemlezing uit die talrijke geschriften en wetenschappelijke informatie over de winterkoning, aangevuld met zijn eigen waarnemingen, heeft hij in zijn kenmerkende stijl van levendige poëtische proza verwerkt tot een kostelijke levensbeschrijving.

(Publicist-vertaler Robbert-Jan Henkes heeft ook zo zijn eigen taalgebruik. Hij heeft het over kleinjantjes, terwijl het spraakgebruik toch echt kleine jantjes is. Niet zo belangrijk, daarom tussen haakjes.)

Het succes van de soort, zo concludeert Moss, komt voort uit zijn flexibele gedrag: hij weet zich overal aan te passen aan zijn omgeving en het zijn succesvolle kolonisten. Mannetjes bouwen een stuk of zes nesten waaruit het vrouwtje mag kiezen; zij zal vaak het meest verborgen nest uitzoeken. Als er eenmaal kuikens zijn, brengt ma winterkoning ‘soms wel 500 of 600 keer per dag voedsel’. De auteur benadrukt herhaaldelijk de desinteresse van het mannetje voor ‘zijn’ broedsel.

Mijn ervaringen met winterkoninkjes in eigen tuin zijn anders. Gedurende de hele broedperiode zingt het mannetje regelmatig bij het nest, hij komt vaker met voedsel naar zijn kroost dan het vrouwtje, die op haar beurt wel met meer insecten in haar snavel aanvliegt. En 500 à 600 keer per dag?

Voor alle vogels geldt, dus ook voor de winterkoninkjes, dat slechts één op de vier uitvliegers één kaarsje mag aansteken. Oudervogels worden zelden ouder dan twee jaar. Voedselgebrek tijdens sneeuwwinters en roofdieren, met de huiskat voorop, zorgen voor die beperkte levensduur.

Winterkoningen zijn solitaire, onafhankelijke vogels met een enorme stem: hun geluid is tien keer zo hard als van een kraaiende haan. Het is een ‘bundeltje energie’ schrijft Moss, die met zijn mooi geïllustreerde boek de menselijke sympathie voor deze ‘aanstellerige sluiper’ op een bijna ontroerende manier aanwakkert.

AdG, 29 oktober 2019