Nov01_16

Vrijdag 16 november 2001 – Kolganzen in overvloed

Op de oude Zijdebrug heb je een weids uitzicht over de weilanden van Nieuw-Lekkerland, Bleskensgraaf en mijn vorige woonplaats Streefkerk. De wieken van m’n geboortehuis in Oud-Alblas steken zuidelijk tegen de lucht af. Het ruikt hier anders, naar thuis, naar m’n geboortegrond, flitst het door me heen, om die gedachte direct als onzin te verwerpen.

Een andere herinnering verzacht meteen het oordeel over mezelf: deze week vertelde een Zoetermeerse vogelaar over zijn jeugd. Hij is in Indonesië geboren, heeft daar twee jaar gewoond en kwam er vele jaren later terug, uiteraard zonder enige kennis over zijn babyjaren. En toch wist hij dat een bepaalde vrucht, ik ben de naam vergeten, een vieze smaak had. Zou de Alblasserwaard echt anders smaken en geuren dan andere gebieden?

Veel van de pakweg tweeduizend kolganzen die vanmiddag in het vogelweidegebied De Donkse Laagte en de Polder Zevenhoven ten noorden van Bleskensgraaf van het gras vraten, komen waarschijnlijk ook niet voor het eerst in de West-Alblasserwaard: ze weten dat het leven hier goed is.

Via ringen is vast te stellen of ze inderdaad regelmatig naar hun favoriete overwinteringsgebied komen, ik zag een kolgans met ring, zal het nummer aan de ringers doorgeven en uit het cv van de gans zal blijken of hij/zij eerder in deze polders is geweest. Ik schrijf graag over de enorme prestatie van kleine zwanen, die zo’n 3500 kilometer overbruggen om in ons land te overwinteren. Kolganzen doen precies hetzelfde, ze broeden ook op de Siberische toendra’s!

KolgansB_GUB161101

Kolganzen161101

Het verschil tussen een volwassen kolgans met grote bles (kol) en een juveniele gans is op deze foto duidelijk te zien. Gedurende de winter zal bij de jonge gans het begin van een bles ontstaan. Verder ontbreken bij jonge vogels de zwarte banden op de buik.

Kolgans161101

Nog een foto van een kolgans.

In het Alblasserbos in Papendrecht overheersten de zachte geluidjes van boomkruipers (heb er 5 gezien, meer gehoord), kool- en pimpelmezen, diverse groepen staartmezen en ook 2 zwarte mezen, in de buurt van een handvol goudhaantjes. De geluiden van een paar merels, roodborstjes, 3 grote bonte spechten en wat kleine keessies – zoals wij vroeger in dit gebied zeiden, maar die regionale naam voor winterkoninkjes wordt in geen enkel boek vermeld – klonken bijna oneerbiedig hard tussen de bomen. Het was heerlijk stil, geen wind, m’n voetstappen over de met bladeren bedekte paden hoorde je niet.

Thuis ging het er veel gewelddadiger aan toe. In de Zuidpolder ten zuiden van Benthuizen was ik er getuige van hoe een man slechtvalk een watersnip, die hij kennelijk al eerder in z’n klauwen gehad had, van een geploegd spruitjesland probeerde te rooien. Hij bleef rondjes draaien boven z’n slachtoffer, dook er enkele malen op af, maar de snip was z’n belager steeds te vlug af. Tot de laatste keer…..